..De beeldende kunst van Kathleen Huys is een viering van het mysterie van het zien, een oefening in het kijken zonder te denken, in het zien zonder te spreken. Of anders: een begrijpen zonder te definiëren, een herwerken zonder te articuleren. Haar kunst is het resultaat van de cultus van een belangeloos en begriploos aanschouwen, van een ervaren in volledige en verstandelijke vrijheid. Een taal van eenvoud die al kijkend wordt gesproken, met verftinten als woorden en materiaal als grammatica- en de Natuur als enige gesprekspartner...’ (Ramses Degroote, de volledige tekst is na te lezen in 'schermutselingen, een publicatie over het werk van Kathleen Huys)

http://www.kathleenhuys.be/

Leon Adriaans, eigenzinnig Brabants kunstenaar, schilderde voor iedere schildersessie het silhouet van de geïnspireerde schilder voor een leeg vlak in een ruimte met twee ramen. Zo ging hij beeldend, op onderzoek uit. ‘Een onderzoek in de ziel’, zo noemde hij het. Inspiratie haalde Adriaans voornamelijk uit het dagelijkse boerenleven. Tegelijk ging het over het waarnemen zelf, een zoeken naar een beter kijken. Adriaans overleed in 2004 op 60-jarige leeftijd. Zijn werk bevindt zich o.m. in collecties van het Gemeentemuseum Den Haag, CODA in Apeldoorn, Noordbrabants museum ’s-Hertogenbosch,.. En binnenkort heel dichtbij in D’Apostrof, een buitenkans, een eerbetoon.. 

http://leonadriaans.nl/

   .

 

    

  

 

De kleine Leon

 

Op een weide ver verwijderd van een dorp stond een huis. Een met keien bezaaid pad wees er

naar. Geen wandelaar betrad het moei-lijk begaanbaar pad. Het huis was overwoekerd door

clematis en blauweregen.

Paard en schaap graasden, door niemand bespied en getreiterd. Hun snoeten waren in de

schaduw van hun lichaam tegen de grond gedrukt. Voor het huis op het bordes zat een jongen.

Zijn ogen volgden een mus die een stofbad nam. Plotseling bracht hij zijn vinger in het oor

en schudde er ritmisch mee. Het paard spitste de oren, de mus vloog weg.

Zijn moeder was adembenemend mooi en sliep languit in het gras onder een notelaar. Ze

botste vaak met het hoofd tegen de dakgoot. Elke morgen waste ze zich aan een lavabo die

met flinke bouten tegen de buitenmuur was vastgemaakt. In de spiegel wierp de vrouw een

steelse blik. Ze zag de man. De tengere man wreef de vaat droog met haar kleren. Hij stond

buiten in korte broek met daarover een blauw kiel. Ze lachten. De man was goedlachs en

lachte zelfs om zichzelf.

De portretten van de voorouders hingen pal op het noorden en scheef tegen een buitenmuur.

Tafels, stoelen, bed en kleerkast stonden buiten. De hele huisraad trotseerde regen en

wind. ‘Heerlijk... Heerlijk’, fluisterden ze vaak, zelfs bij guur weer.

Op een dag tijdens het middagmaal, rinkelde de telefoonbel. De telefoon stond onder een

dikke laag stof in een lege kamer op de vloer. ‘Drrr... Drrr... Drrr...’ Hun monden vielen

open en brokken ploften in het bord. Nooit eerder werden ze uit hun overpeinzingen

opgeschrikt; de zoon veerde recht, liep naar de voordeur maar vond ze slotvast. De sleutel

lag verloren in een nestkastje. Vader en moeder hadden nergens benul van. Na tien keer

rinkelen zweeg de telefoon als vermoord.

De vader die met de zoon meevoelde, schopte boos tegen een door weer wind uitgerafeld

tapijt en stootte kalm een vaas om. De moeder sloeg met het plat van haar hand tegen het

voorhoofd. Klets. Ze zeiden niet veel tegen elkaar. Ze verstonden mekaar des te beter. Het

voorval was vlug vergeten.

De leden van het gezin waren zo gelukkig dat ze het haast niet meer beseften. Dat gevoel

was overweldigend. De vrouw en de man waren altijd in de weer. Alleen de zoon onderbrak zo

nu en dan zijn goede luim. Hij ging die dag liggen op de grond. Twee billen in het gras

gedrukt alsof hij zich een nest woelen wou. Hij telde de knopen aan zijn jas, keek in de

lucht en viel in slaap. Hij droomde: tussen de oren knalden jachtgeweren en rinkelden

telefoontoestellen.

De moeder herleidde haar ogen tot een fijn streepje, wonderwel in overeenstemming met haar

mondhoeken. Ze hield de zoon nauwlettend in de gaten.

Een andere keer zag ze hoe de zoon, de broek op de voeten, tegen de voordeur plaste. Hij

verloor het evenwicht, viel en huilde. Twee rode wonden bloedden. De moeder en de vader

troostten hem. De goedlachse man veel te laat: de wonden waren ondertussen geheeld.

De zoon genoot van zijn opvoeding, maar dat belette hem niet te hunkeren naar geborgenheid,

een dak boven het hoofd. Ten einde raad kroop hij in de kleerkast die voor het venster was

geposteerd. De gehavende deur zwaaide open. De kleerkastspiegel ving de zon en zijn

beeltenis. Met zichzelf verzoend, lachte hij en sloot de deur onopgemerkt.

De volslagen duisternis werkte op hem in als een zadel op een paard. Zijn gedachten konden

hem nu overal brengen. Hij reisde de wereld rond en voelde zich kunstenaar. Ondertussen

trommelde hij ongeduldig met de vingers op het hout van de kleerkast. Twee planken waren

dunner dan de overige en zaten een beetje los. Hij wrikte de planken uit de achterwand los,

waardoor hij vanuit de kast doorheen het venster binnen het huis kijken kon.

Zijn ogen dwaalden rond in de kamer. Waar was de telefoon gebleven? Wie had hem meegenomen?

Hoe? Waarom? Wanneer? Een stoet van vragen marcheerde in zijn gedachten. Maar de archeoloog

in hem kon geen verklaringen vinden. Verbeten zette hij zich schrap tegen de kleerkastdeur

en duwde met de voeten tegen het venster. Krak. De ruit bleef gaaf, de kleerkast vloog open

en de zoon rolde eruit.

Vader lachte. Moeder die aan het spitten was, wreef het zweet uit de wenkbrauwen, tastte in

haar zakken, vond een zakdoek waarmee ze zorgvuldig de steel van haar spade droogwreef en

snelde haar zoon ter hulp. Ze drukte een natte kus op zijn voorhoofd die prompt werd

afgeveegd. De moeder kon niet in zijn hoofd geraken. Ze zou er worden doodgeschoten met een

jachtgeweer.

Dagen verstreken, de stemming verzuurde en bij een voorjaarsstorm viel de notelaar in het

huis. De woning takelde snel af, er restte nog slechts een ruïne bedekt met blauweregen. De

zoon trok de wijde wereld. Zijn ouders hielden opgelucht de adem in en bij het uitademen

hadden ze al het plan opgevat een nieuw huis te bouwen.

Ze lieten zich een kast van een huis bouwen, met alle denkbaar comfort maar met een

telefoonhok in de voortuin en hielden van hun zoon, kunstenaar.

Didier Van De Steene

 

 

 .   'BUITEN VERBLIJF' van 17 maart tot 7 april '19

welkom op vrijdag , zaterdag en zondag tussen 15u en 18u of na afspraak 0494 534566